Nominatief – datief – accusatief
De nominatief, datief en accusatief zijn termen die gebruikt worden in de grammatica om de verschillende naamvallen in een taal aan te duiden. Deze naamvallen geven aan welke rol een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord speelt in een zin. In dit artikel zullen we de nominatief, datief en accusatief bespreken en hun functies in de Nederlandse taal uitleggen.
Nominatief
De nominatief is de naamval die gebruikt wordt voor het onderwerp van een zin. Het onderwerp is degene of datgene waar de zin over gaat en die handeling verricht. In het Nederlands staat het onderwerp meestal vooraan in de zin en wordt het vaak aangeduid met een persoonlijk voornaamwoord zoals ‘ik’, ‘jij’, ‘hij/zij/het’. Bijvoorbeeld: “Ik ga naar school.”
Datief
De datief is de naamval die gebruikt wordt voor de meewerkend voorwerp of de indirect object in een zin. Dit is degene aan wie de handeling wordt verricht of voor wie iets wordt gedaan. In het Nederlands wordt de datief vaak aangeduid met de voorzetsels ‘aan’ of ‘voor’. Bijvoorbeeld: “Ik geef een cadeau aan mijn vriend.”
Accusatief
De accusatief is de naamval die gebruikt wordt voor het lijdend voorwerp of de direct object in een zin. Dit is degene die de handeling ondergaat of waar de handeling op gericht is. In het Nederlands staat het lijdend voorwerp meestal achter het werkwoord en wordt het vaak aangeduid met een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld: “Ik lees een boek.”